Volkskrant: (Column) De goede toerist

SHEILA SITALSING

Toen reizen alleen voor de rijken was, gold het fenomeen toerisme niet als groot maatschappelijk probleem. Toen jongemannen uit welgestelde gezinnen maandenlang door Europa trokken, met knechten en stapels koffers in hun kielzog, werd zo'n grand tour beschouwd als essentieel onderdeel van hun vorming tot vooraanstaand lid van de maatschappij.

Ze misdroegen zich in Rome, vergrepen zich aan prostituees in Venetië, schreven brieven naar huis vol klachten over Parijs ('Het is de lelijkste, meest beestachtige stad van het universum', schreef Horace Walpole, graaf, schrijver en politicus, in 1765), klonterden samen met landgenoten, lieten zich schilderen tegen de achtergrond van een Romeinse ruïne (veel goedkoper dan thuis!), vulden koffers met snuisterijen. En ze wisten dat dit voorrecht hun toekwam.

Nu ook niet-rijke mensen zich massaal zijn gaan verplaatsen om zich op vreemde plekken te bezondigen aan misdragingen en Wallenbezoek en klaagzangen en groepsreizen en selfies en het kopen van koelkastmagneten met I-hartje-Schin op Geul, groeit het ongenoegen. Airbnb's in elke straat, rolkoffertjesterreur, Chinezen in de voortuin, bewonersverdriet, vertrapte tulpenvelden, een botenfile in de gracht - leuk, die democratisering van het toerisme, maar kan het alsjeblieft stoppen?

Het is net als met autorijden en vliegen en veertig paar schoenen op zicht laten komen via Zalando: zodra die dingen bereikbaar worden voor voorheen-arme-sloebers, begint het gemekker bij de beter gesitueerden die er zelf jarenlang gulzig aan hebben meegedaan. Gaan ze hard 'schande, schande, schaamte, schaamte' roepen om hun eigen demonen te bestrijden.

Ook in Nederland zwelt het misnoegen aan. Ben je net terug van een bezoek aan de Angkor Wat, waar je al ellebogend tussen de drommen andere bezoekers een succesvolle selfie hebt gemaakt, moet je je thuis godbetert driftig bellend op de fiets een weg zien te banen tussen drommen Spanjaarden in de Breestraat. Waarom staan die lui dáár en niet zes dorpen verderop?

Over die laatste vraag wordt niet per se heel erg diep nagedacht in Nederland, zo blijkt uit een vrijdag verschenen rapport waarin de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur vat probeert te krijgen op de min- en pluspunten van toerisme. Men doet maar wat.

De sector groeit ook in Nederland als kool: er komen meer en meer buitenlandse gasten, ze brengen meer en meer geld mee, er wordt inmiddels twee keer zoveel mee verdiend als met de landbouw, aldus de Raad, er zijn meer en meer klachten over onleefbaarheid en overtoerisme. Maar structureel beleid? Mwah, schrijft de Raad. Voor de boeren is een compleet ministerie in de weer. Naar ambtenaren die op rijksniveau aan het nadenken zijn over 'verantwoord toerismebeleid', of überhaupt kennis aan het vergaren zijn over de miljardenbusiness toerisme, moet je met een lampje zoeken.

Beleid maken is uitbesteed aan provincies en gemeenten, en daar overheerst de opvatting: hoe meer hoe beter, kwestie van geld binnenharken, en als de bewoners gaan klagen, zeggen we dat hun zorgen onze volle aandacht hebben. Toerismebelasting verdwijnt in de grote pot en wordt niet ingezet voor beleid.

Er is te weinig, schrijft de Raad. Te weinig kennis over de effecten van toerisme, te weinig aandacht vooraf voor de vraag 'hoe voorkomen we dat het er te veel worden?', te weinig 'wat vinden onze inwoners er eigenlijk van?', te weinig onderzoek naar manieren om het gedrag van mensen bij te sturen.

Dat laatste, mensen dresseren opdat ze zich gedragen zoals de autoriteiten het graag zien (op de paden blijven, niet schreeuwen) en opdat ze zich verplaatsen naar de plekken waar de autoriteiten ze graag zien (Zoetermeer is óók mooi), is de natte droom van de toerismebeleidsmaker - en niet alleen van de toerismebeleidsmaker. Het is tevens de impliciete aanname van het rapport: dat de gecultiveerde museumbezoeker een goede toerist is, en de feestganger op zoek naar een verzetje een slechte.