Herrie in de stad, over Amsterdam door de eeuwen heen

Leven in een grote stad betekent drukte. En herrie. Loeiende koeien in het slachthuis naast je, en 10 rennende kinderen op een dunne houten vloer boven je. Dit soort geluidsoverlast was vroeger heel normaal.

De eerste Amsterdamse huizen waren gelijkvloerse hutten van 30 vierkante meter met een lapje grond er omheen. Pas na de uitvinding van het rookkanaal in 1350 werd het mogelijk om meerdere woonlagen te maken zonder dat de bovenste lagen last van vuur en rook hadden. Deze uitvinding leidde tot nog iets nieuws: boven- en onderburen. En dat leidde weer tot een ander nieuw fenomeen: burengerucht. Hoe gehorig was het wonen in de stad door de eeuwen heen? En welke problemen leverde dat op?

Afbeeldingen zijn hier weg gelaten. Het hele artikel inclusief afbeeldingen is te lezen op de site van de gemeente: Zoals de eerste Amsterdamse huizen eruit moeten hebben gezien: open vuur midden in het huis met simpelweg een gat in het dak als rookafvoer. Ongezond, maar daar stond tegenover dat de boven- en onderbuur nog onbekend was (illustratie: Paul Maas).

In de hoogte

De eerste Amsterdammers hadden dus weinig ruimte, maar wel veel privacy. In 1300 telde Amsterdam nog maar 1.000 inwoners, in 1500 waren dit er al 10.000 en in 1565 had Amsterdam 30.000 inwoners. Het aantal inwoners verdrievoudigde dus in 65 jaar tijd, terwijl de grondoppervlakte van de stad hetzelfde bleef. Dit betekent dat er flink in de hoogte gebouwd werd. De oorspronkelijke laatmiddeleeuwse houten huizen kregen er extra etages bij die verhuurd werden.

22 mannen/vrouwen, 1 beerput

In 1544 had slechts 35 procent van de Amsterdamse huizen een extra verdieping, maar op een kaart van Amsterdam rond 1565 zien we dat de meeste huizen toen al 3 of zelfs 4 verdiepingen hadden. Amsterdam telde toen 5.500 plekken die als woonruimte gebruikt werden. Gemiddeld woonden er dus 5,5 bewoners in een woonruimte. Dat betekent dat er in een huis met 4 verdiepingen wel 22 mensen konden wonen.

Achter in de binnentuin bevond zich de beerput, vaak met een 'secreet' of 'gemak' er omheen gebouwd. Dit is waar alle bewoners hun behoefte deden. Je zou denken dat er de volgende eeuwen sprake van vooruitgang was, maar niets is minder waar: de woonomstandigheden werden nog veel slechter.

Rijtje middeleeuwse houten huizen aan de Nieuwezijds Voorburgwal pal achter de Nieuwe Kerk. Stukje bij beetje kregen de huizen steeds meer verdiepingen. Na de stadsbranden van 1421 en 1452 waarbij 75 procent van de stad in vlammen opging, verbood het stadsbestuur de bouw van houten huizen en moest er met baksteen gebouwd worden. Tekening van Claes Jansz. Visscher rond 1600.

Amsterdam rond 1565, kaart van Willem Silvius. De ommuurde stad was toen 80 hectare groot (1 hectare is 2 voetbalvelden) en bestond uit zo'n 30.000 inwoners die zo'n 5.500 woonruimtes bewoonden. Vooral de volgebouwde stegen bestonden uit huurders in armzalige etages. Hoofdstraten als de Warmoesstraat en de Nieuwendijk werden voor 80 procent bewoond door welgestelde huiseigenaren.

Dieren in doodsnood

Behalve de leefgeluiden van soms wel 20 onder- en bovenburen in een middeleeuws houten huis, had de Amsterdammer van toen ook te maken met dagelijks kabaal van loeiende koeien en knorrende varkens. Er waren namelijk verschillende vee- en andere soorten markten verspreid door de stad. Vee werd midden in de stad geslacht. Het geluid van dieren in doodsnood vulde de straten, slachtafval werd gedumpt in de grachten.

Paarden en loslopende honden zorgden voor smerige straten vol dierlijke maar ook menselijke uitwerpselen; de middeleeuwse Amsterdammer deed niet moeilijk over wildplassen of -poepen. Die smerige straten zorgden er wel voor dat bij het betreden van een huis het schoeisel bij de deur uitgedaan moest worden. Dat scheelde viezigheid in huis, maar ook geluidsoverlast voor de benedenburen. Dat was dan ook meteen de enige meevaller, want met ruim 500 herbergen en drinkhuizen in het kleine stadje was het dag en nacht een herrie van jewelste.

Dolle boel in een herberg in de 17e eeuw. Dronken zingende en kotsende mannen en de eigenaresse die haar kind de borst geeft terwijl één van de gasten zijn handen niet thuis kan houden. Jan Steen, 1660.

Brandmerk

Of het met geluidsoverlast te maken heeft, weten we niet, maar feit is dat er in de 16e eeuw 10 keer meer moorden werden gepleegd dan nu. Politie of handhavers zoals wij ze nu kennen, bestonden nog niet. De schout had een twaalftal dienaren in dienst die zich bezighielden met misdaadbestrijding. De zogenaamde schepenbank hield zich bezig met berechting, hoewel er ook veel onderling of via de kerk werd opgelost. Notoire lastpakken werden zonder pardon de stad uit gegooid. Vanaf 1482 werd de stad omringd door een 6 meter hoge muur, onderbroken door bewaakte poorten die 's avonds dicht gingen. Iemand die uit de stad verbannen werd, kwam er dus niet zomaar meer in. Het handigst was om de overlastgever een brandmerk op het voorhoofd te geven of een oor af te snijden. Dan was hij makkelijk herkenbaar en kon hem bij de poorten toegang tot de stad geweigerd worden.

Het zullen je buren zijn: blaffende honden, spelende kinderen en dronken musicerende en zingende mannen en vrouwen. Schilderij van Jan Steen uit 1668.

Van klooster naar uitgaanscentrum

Als je echt geen herrie aan je hoofd wilde, werd je monnik en ging je in één van de 20 kloosters leven die de stad rijk was. De kloosters namen een groot deel van de stad in en waren dunbevolkt: de 13 vrouwenkloosters werden bewoond door niet meer dan 300 vrouwen. Het Kartuizerklooster bevond zich buiten de stadsmuren in de huidige Jordaan en was een walhalla voor de geluidsgevoelige Amsterdammer: de 21 monniken spraken niet en er heerste totale stilte. Dat veranderde echter drastisch in 1578 toen het nieuwe protestantse stadsbestuur het klooster annexeerde en er een gigantisch uitgaanscentrum van maakte. 6 van de Kartuizer monniken mochten in hun oude klooster blijven wonen, maar of hun gevoelige oren na jaren stilte konden wennen aan de wilde uitgaansgeluiden van herberg en biertuin, is zeer de vraag.

Kaart van Amsterdam in 1560 met linksboven het Karthuizer klooster ‘Sint Andries ter Zaliger Haven’ in de huidige Jordaan. Ver buiten de stadsmuren en van het stedelijke lawaai vandaan was dit van 1392 tot 1578 een oase van rust en stilte.

Ideaal voor de geluidsgevoelige Amsterdammer die eigenlijk een hekel aan de stad had: het Amsterdamse Kartuizer klooster. De huisjes rond de binnenplaats waren de cellen/kluizen van de monniken. Elk huis bestond uit 2 verdiepingen, waarvan de begane grond de werkruimte was en de bovenste verdieping de slaapruimte. Ook had elk huis een ommuurd tuintje met daaromheen een wandelpad. De monniken hadden een zwijgplicht. Alleen op zondag mocht gesproken worden en dan ook alleen het hoognodige.

Jordaan

Eind 16e eeuw en begin 17e eeuw werd de stad fors uitgebreid met de Jordaan en grachtengordel. De geluidsgevoelige Amsterdammer had inmiddels geleerd van het verleden: bij de aanleg van de grachtengordel werd bepaald dat er geen bedrijven mochten worden gevestigd die herrie maakten. Deze stadsuitbreiding leek verbetering te brengen in de woonomstandigheden, maar al snel bleek dat beperkt te blijven tot een zeer kleine groep gefortuneerden. In tegenstelling tot de luxe grachtengordel zou de Jordaan snel afglijden tot een onwaarschijnlijk smerige poel des verderfs waar 90.000 arme drommels dicht op elkaar leefden. Qua armoedigheid leek er in 3 eeuwen niks veranderd: er woonden meerdere gezinnen op 1 etage, gebruikmakend van 1 beeremmer. Er was geen stromend water. Alcoholisme, mishandeling en misbruik waren aan de orde van de dag. Door de krakkemikkigheid van de huizen kregen bewoners elk aspect van elkaars leven in geuren en kleuren mee.

Woning aan de Lindengracht in 1895 waar een weduwe met 5 kinderen in 1 kamer woont.

Ondraaglijke stank

Als we de jaarrapportage van bureau Onderzoek en Statistiek van precies 100 jaar geleden erbij pakken, zien we dat de stad in 1902 538.848 inwoners telde. Zij woonden in 120.000 woningen, bijna 5 personen per woning. In de Jodenbuurt achter het Waterlooplein was de situatie nog erger dan in de Jordaan. Zo bestond de Rooden Leeuwengang aan de Valkenburgerstraat uit een verzameling krotten waar 300 personen woonden in 39 eenkamerwoningen. Zo'n 7.000 percelen hadden geen riolering maar maakten gebruik van een beeremmer die geleegd werd in de beerwagen. Het jaarrapport vermeldt zelfs het aantal kubieke meters aan opgehaalde fecaliën: 14.810, wat ongeveer overeenkomt met een flink zwembad vol. Naast de herrie moet er in en rond de huizen een ondraaglijke stank gehangen hebben.

Met een dergelijke overdaad aan armoede en ellende zal de gehorigheid van de huizen wel het minste probleem van de bewoners zijn geweest. Maar het blijft voor de moderne Amsterdammer moeilijk voor te stellen hoe deze armste Amsterdammers ooit de slaap konden vatten met de constante herrie van ruziënde mensen, huilende kinderen, piepende vloeren en krakende trappen.

Amsterdam in 1902: 538.848 inwoners in 120.000 woningen, 4,5 personen per woning. Anno 2021 zijn dat nog geen 2 personen per woning.

De Rooden Leeuwengang aan de Valkenburgerstraat 195, 1925.

Burenruzies

Dat niet alleen in de Jordaan en omgeving Waterlooplein gehorige huizen stonden, ervoer schrijver Herman Heijermans die rond 1900 aan de Transvaalkade in oost woonde. Heijermans werkte daar aan zijn beroemde toneelstuk 'Op hoop van zegen', maar werd gek van de zangoefeningen van zijn bovenbuurvrouw. Om haar dwars te zitten, huurde hij een draaiorgel dat voor hun huis kwam staan. Als tegenactie gaf de bovenbuurvrouw een groot feest, waardoor de kalk uit Heijermans plafond viel. Uiteindelijk kwam de zaak voor de rechter en werd Heijermans in het ongelijk gesteld, waarna hij verhuisde. De winst was het toneelstuk 'Buren' dat hij er later over schreef.

Als schrijver inmiddels wat in de vergetelheid geraakt en bij de meeste Amsterdammers tegenwoordig vooral bekend van het beeld in het Leidsebosje: toneelschrijver Herman Heijermans (1864-1924).

Een paar straten verderop speelde zich een andere burenruzie af. Aan het Oosterpark bewoonde schilder Isaac Israels de begane grond van een statig pand op nummer 82. De etage boven hem werd bewoond door de schrijvers Willem Kloos, Pet Tideman en Hein Boeken, harde kern van de hippe nieuwe kunstbeweging de Tachtigers. En die hielden nogal van een feestje, vaak aangemoedigd door de combinatie drank en drugs. De rustige Isaac Israëls werd knettergek van de nachtelijke zuip-, schreeuw-, en vechtpartijen boven zijn hoofd. Na vele briefjes, gesprekken en bemiddelingspogingen bood hij de heren 400,- gulden om te verhuizen, wat ze weigerden. Uiteindelijk loste het probleem zichzelf op doordat Kloos gedwongen werd opgenomen in een psychiatrische kliniek en Pet Tideman verhuisde om een gezin te stichten.

Hippe Amsterdammers uit de 19e eeuw: de Tachtigers Willem Kloos, Pet Tideman en Hein Boeken aan de jenever boven het hoofd van Isaac Israels in Oosterpark 82, het huidige Witsenhuis, 1892.

Heden

De oude Romeinen hadden in 450 voor Christus al rechten en plichten van buren vastgelegd in hun wetboek. Ons huidige civielrechtelijke burenrecht komt hier vandaan, maar verscheen pas in de 19e eeuw in ons Burgerlijk Wetboek. Ook de oude Amsterdamse houten vloeren en gehorige huizen zouden nog tot ver in de 20e eeuw tot ergernissen leiden. Pas in 1962 werden er wettelijke eisen aan de geluidsisolatie tussen woningen gesteld. Toch duurde het nog tot de jaren '90 tot er echt beter gebouwd werd. In 2003 werden de wettelijke eisen bijgesteld tot nog strengere criteria.

Ondanks de verbeterde kwaliteit van de huizen en een gemiddelde woningbezetting van minder dan 2 personen per woning, steeg het aantal burenincidenten volgens de Amsterdamse politie vorig jaar april na de eerste coronamaatregelen van 714 naar 1.234. In september was het aantal meldingen van burengerucht 1.003 tegen 839 het jaar daarvoor. Terugkeren naar een gelijkvloerse hut met een kampvuur in het midden en een gat in het dak als schoorsteen zit er niet meer in, de onder- en bovenbuur verdwijnt niet meer. Samenleven in harmonie zal ook voor de moderne stadsmens een opgave blijven.